Dit is de laatste aflevering van de Geschiedenis van de Volksmuziek in Europa door Crispijn Oomes. Vandaag gaat het over Oermuziek en Nieuwe Muziek.

Oermuziek en nieuwe muziek
Van Zweden tot Griekenland werd in de jaren '70 de traditionele volksmuziek herontdekt en weer opnieuw tot leven gebracht. In Hongarije ging de goed opgeleide stadsjeugd met zijn bandrecorder naar de dorpen, om daar de traditionele dorpsorkestjes op te nemen en om de kunst van het musiceren en volksdansen af te kijken. Weldra ontstonden de eerste danshuizen in Budapest en andere grote steden, een imitatie van de bijna uitgestorven gebruiken op het platteland en altijd voorzien van live muziek. Bekende orkesten van het eerste uur waren o.a. Vizöntö ("Waterman"), Sebö  en Muzsikás. Interessant te vermelden dat deze groepen niet alleen maar authentieke traditionele volksmuziek speelden, maar direct vanaf hun begin ook eigen nummers schreven. Bijvoorbeeld middeleeuwse gedichten gezet op een nieuwe melodie. Die zelf gecomponeerde nieuwe muziek deed nu eens denken aan middeleeuwse muziek, dan weer aan Ierse en soms aan Indiase muziek. M.a.w. men greep terug op nog oudere vormen, een romantische hang naar oermuziek. Deze oermuziek was vaak pentatonisch en kende geen of nauwelijks harmonie (precies dus zoals in het Oosten of in de Middeleeuwen). Helaas kreeg het puritanisme (of chauvinisme) in Hongarije weldra de overhand, zodat het maken van nieuwe nummers verdween uit de activiteiten van de danshuisorkesten. Echter de grote professionele dansgezelschappen, zoals het Hongaars Nationaal Danstheater, werden na de val van het communsime op een modernere leest geschoeid. Hier kunnen de nieuwe componisten en choreografen naar hartlust experimenteren in het overgangsgebied tussen volksmuziek en kunstmuziek resp. tussen volksdans en modern ballet.

Crispijn Oomes, Zutphen, 2006
Website:
www.speelman.nl.