In ‘Achter de muziek aan' - de rubriek waarin Henk wekelijks zijn onophoudelijke zoektocht naar folk en aanverwante muziek beschrijft - maakt hij deze keer graag plaats voor een gastschrijver: folkzanger- en muzikant Peter Koene. Vanaf de jaren zeventig is hij een van de voormannen van de folkbeweging in ons land. Traditionele muziek - en met name liederen - van de Lage Landen is zijn specialiteit. Maar hij weet ook alles van The Dubliners.

Aanleiding voor zijn artikel over deze befaamde Ierse folkband is de plotse impact van hun nummer Don't give up till it's over nu hij net een darmkanker-operatie achter de rug heeft. Koene laat weten dat het redelijk met hem gaat; deze week begint hij vol goede moed aan een kuur. Hoopvol zegt hij: ‘Wat naspeuring op internet leerde mij, dat Ronnie Drew vorig jaar óók tegen kanker is behandeld (keelkanker) en inmiddels weer aardig lijkt op te krabbelen. Dus.....'

Peter Koene mag beschouwd worden als de immer jeugdig gebleven éminence grise van de Nederlandse folk. Zijn eerste LP stamt uit 1969. In het Mota-forum beweegt hij zich nu als vanzelfsprekend tussen jonge balfolkies. Ook op internet programmeert hij Dutch Folk Radio. Hij geeft workshops, was jarenlang voorzitter van Stichting Volksmuziek Nederland, stond aan de wieg van wat tegenwoordig het folkmagazine New Folk Sounds is. Hij werkte jarenlang bij Toneelgroep Proloog en maakt al geruime tijd deel uit van Madlot en FooFooBand en speelt op losse basis in tal van andere formaties.

Hier de bijdrage van Koene.

En ineens was ik weer volop met The Dubliners bezig. Dat kwam zo. Omdat ik niets anders te doen had - of niet veel anders kón doen, herstellende van een operatie en in afwachting van verdere behandeling - haalde ik de DVD 40 Years maar weer eens uit de kast. Plotseling, bij het 13e nummer, werd ik gegrepen, schoot er een brok in mijn keel, kwam het zweet op mijn voorhoofd. Ronnie Drew zong Don't give up till it's over en dat lied ging over míj!

Ik realiseerde me dat The Dubliners mijn hele muzikale leven aanwezig zijn geweest. Bijna 40 jaar houd ik me intensief bezig met folk en volksmuziek; de groep bestaat inmiddels al 45 jaar en is daarmee waarschijnlijk de langst bestaande band ter wereld, al is die nogal eens van samenstelling veranderd en is strikt genomen Barney McKenna de enige constante.

Image
The Dubliers in de jaren '60

Mijn eerste kennismaking met The Dubliners vond plaats zo rond 1967, in dezelfde tijd dat ik ook Pete Seeger leerde kennen. In beide gevallen was dat via de piratenzender Radio Caroline, waarvan de baas later rechtstreekse connecties met de Ierse groep bleek te hebben. Seven drunken nights stond in de top 20 en was, vooral omdat het door de Ierse omroep geboycot werd, razend populair geworden. Net als andere hits, zoals The wild rover, The black velvet band, The town I loved so well en Rare old times, zijn The Dubliners dit lied tot op de dag van vandaag blijven zingen.

Het veertigjarig bestaan wordt gevierd in 2002 met een concert in het Gaiety Theatre in Dublin, gevolgd door een uitgebreide tournee. Het concert begint met de instrumental Fermoy Lassies/Sporting Paddy, de reel waarmee als sinds jaar en dag geopend wordt. Het verdere programma is voor het grootste deel een dwarsdoorsnede van het standaard repertoire met enkele bijzondere, betrekkelijk recente toevoegingen.

The Foggy Dew, gezongen door Paddy Reilly, is een logische keus voor nummer 2. Herinnert aan de tijd dat een groot deel van het repertoire uit rebelsongs bestond en dit lied gaat over de Paasopstand in Dublin 1916. Ook het door Sean Cannon uitgevoerde Banks of the roses voert ons terug naar de begintijd evenals het daaropvolgende Black velvet band, één van de grote hits van Luke Kelly.

Ik hoorde The Dubliners voor het eerst live in 1971 op het Eindhovense folkfestival. Hun reeds gevestigde naam als folkgroep én als drinkebroers deden ze ruimschoots eer aan. Natuurlijk stond The black velvet band op het programma, net als Seven drunken nights, Whiskey in the jar en The wild rover. De groep was zo populair dat overal in de gangen van de Bunker - het welbekende studentencentrum in Eindhoven - mensen met gitaren zaten, gestencilde tekst op schoot, en maar Dublinersliedjes zingen.

Image
The Dubliners, live in de jaren '70

Na een setje hornpipes en reels betreedt Jim McCann het podium van het Gaiety Theatre. Toen Ronnie Drew, de oprichter, zijn groep in 1974 verliet voor een solocarrière, was McCann zijn vervanger. In de gewijzigde samenstelling zag ik The Dubliners optreden in het oude, houten Tivoli in Utrecht. Een geweldig concert, voor zover ik me herinner, maar de nieuwe heldentenor kon mij maar matig bekoren en zeker niet tippen aan Ronnie Drew. Toch heeft hij het repertoire verrijkt met een aantal bijzondere nummers, waaronder het veelvuldig nagezongen Carrickfergus. Via McCann kwam ook The Lord of the dance op setlist en LP terecht en werd er kortstondig meer aandacht besteed aan de samenzang met als hoogtepunt Brendan Behan's Auld Triangle, dat al eerder door Luke Kelly solo was gezongen.

Na dit jubileumconcert zou Jimmy McCann ook deelnemen aan de daaropvolgende tournee. Dat mocht echter niet zo zijn: korte tijd later werd bij hem keelkanker geconstateerd. Hoewel hersteld van deze ziekte is zijn stem zodanig beschadigd dat hij niet meer als zanger kan optreden.

En dan komt Ronnie, de "daddy" van de groep. Na een karakteristieke inleiding zingt hij over MacAlpine's Fusilliers, de Ieren die direct na de Tweede Wereldoorlog het Engelse wegennet aanlegden, in dienst van en uitgebuit door de firma van Sir Robert McAlpine. Daarna volgt een versie van het verhaal over de manier waarop hij zelf en Luke Kelly in contact kwamen met de beroemde dichter Patrick Kavannagh. Luke heeft met zijn schitterende en intense vertolking de definitieve versie van diens lied Raglan Road op zijn naam staan. Nu brengt Ronnie het opnieuw ten gehore en ik moet denken aan de live-LP Hometown uit 1972, waarop dit lied om een voor mij nooit duidelijk geworden  reden in tweeën is geknipt. Een misser van de eerste orde. Via latere verzamel CD's van Kelly is gelukkig een studioversie ter beschikking gekomen.

Nu even aandacht voor de twee leden van de groep die, onvermoeibaar tijdens het hele concert op het podium staan. Van oudsher doen de zangers afwisselend twee of drie nummers, begeleid door Barney en John, maar die nemen ook een aantal instrumentalen voor hun rekening, terwijl de anderen even uitrusten. Barney is bekend als één van de allerbeste banjospelers ter wereld. Hij kent honderden reels, jigs en hornpipes uit zijn hoofd en daarvan zijn er ook al heel wat opgenomen. De nu volgende lange set besluit hij met The high reel, al veertig jaar zijn show-stuk, maar nog altijd met evenveel verve gespeeld en nog altijd geniet ik van de trucjes die hij tijdens zijn spel uithaalt. In 1992, de groep bestond toen dus 30 jaar, ging ik voor het laatst naar een officieel Dublinersconcert in Vredenburg, Utrecht. En dat was met name om Barney nog één keer te kunnen toejuichen als hij de High reel had gespeeld. Geen idee dat ze daarna nog 15 jaar of langer zouden doorgaan. Toen Ronnie Drew de groep in 1995 voor de tweede keer verliet was de lol er wel zo'n beetje af; zonder de twee unieke, gezichtsbepalende zangers, Kelly en Drew, bestonden The Dubliners voor mij in feite niet meer.

Natuurlijk maakt ook Seven drunken nights deel uit van het jubileumconcert. Er werden altijd maar vijf dagen bezongen, maar tegenwoordig maakt ook de zondag deel uit van het lied. En dan gebeurt het. Ronnie kondigt een nieuw lied aan, geschreven door, wat hij noemt, één van de beste Ierse songwriters, afkomstig uit Galway: Johnny Duhan. Toen ik de DVD een paar jaar geleden net had gekocht en voor het eerst afspeelde, deed het lied me niets, ik vond het eigenlijk maar een simpel, zwak nummer. Maar nu grijpt het me ineens aan en bij nadere beluistering is het, op een eenvoudige melodie, een krachtige tekst:

Look at the autumn flowers, how they wither and fade
With nature's hidden powers next year they'll be re-made
Don't give up till it's over, don't quit if you can
The weight on your shoulder will make you a stronger man.


Intussen blijkt het lied ook volledig van toepassing op Ronnie Drew zelf. Meer dan een jaar is hij behandeld voor keelkanker, ook hij, en enkele maanden na de diagnose overleed zijn vrouw Deirdre, met wie hij meer dan 40 jaar getrouwd was. Maar Ronnie herrijst uit de as en in december vorig jaar verscheen hij in de Late Late Show op RTÉ-One. Zijn baard, haren en borstelige wenkbrauwen is hij kwijt, hij draagt een sjaal en een hoed, maar hij is goed geluimd, optimistisch en heeft allerlei plannen. Inspirerend voorbeeld!

The town I loved so well, nu gezongen door Paddy Reilly, is het lied dat de meeste indruk op mij maakte van de LP Plain and Simple uit 1973. Het werd geschreven door componist/tekstschrijver/producer Phil Coulter, die onder meer het songfestivalnummer Puppet on a string op zijn naam had staan. Het dateert uit de tijd dat Derry in Noord Ierland nog bezet gebied was. Luke Kelly zong dit lied, vol emotie en politieke lading, op een indringende wijze. Ook dit is een lied dat moed en hoop uitdrukt "their spirit's been bruised, never broken!".

Image
The Dubliners rond 1970

In vrijwel alle programma's heeft ook Barney een lied voor zijn rekening genomen. Zijn uitvoering van Fiddlers Green heb ik altijd het allermooist gevonden. Hoe vaak heb ik zelf dit nummer niet samen met Bert Aalbers uitgevoerd. Wij hadden trouwens nog meer op The Dubliners geïnspireerd repertoire, zoals The leaving of Liverpool en op feesten en partijen schrokken we er zelfs niet voor terug om Weila Weila en The wild rover ten gehore te brengen. Nu zingt Barney, die duidelijk iets met de zee heeft, een lange shanty, South Australia; hij is er geknipt voor.

Na Whiskey in de jar door Sean komt Jimmy terug met het lied dat 9 maanden in de top 20 heeft gestaan. Grace, een smartlap van de bovenste plank, maar daarom niet minder mooi. Grace Gifford was de jeugdliefde van dichter en vrijheidsstrijder Joseph Mary Plunkett, die wegens zijn aandeel in de Paasopstand van 1916 werd opgepakt. Een kwartier voordat het doodvonnis zou worden vertrokken trouwden zij in de kapel van Kilmainham Jail.

Al jarenlang speel ik mandoline en al gaat het me steeds beter af, nog altijd kan ik Chief O'Neill's Hornpipe niet zo spelen als Barney en John dat doen. Hierna volgt Dicey Reilly, vroeger door Ronnie als een soort slow air gezongen, tegenwoordig als meezinger en vervolgens brengt Sean een ode aan Ciaran Bourke, lid van de groep tot hij in 1974 een hersenbloeding kreeg. Ciaran zong vaak liederen in het Iers, vandaar dat Cill Chais aan hem wordt opgedragen.

Nieuw op het repertoire is Roisin de Bow, een drinklied gezongen door Jimmy, waarna de grote hit van Paddy Reilly volgt, Fields of Athenry. Het werd geschreven door Pete St. John, de zeer productieve, uit Dublin afkomstige songwriter, van wie The Dubliners sinds het eind van de jaren '70 nummers op het repertoire hebben. Op de LP Together again, die door St. John werd geproduceerd, zingt Ronnie Drew maar liefst drie nummers van zijn hand, waaronder het prachtige Dublin in the rare old times, over iemand die zich in de snel veranderende stad met zijn new glass cages niet meer thuisvoelt. Aan het begin van het jubileumconcert, na The foggy dew, heeft Paddy Rare old times overigens al gezongen. Een ander, schitterend lied van Pete St. John is When Margaret was eleven, met als sleutelzin soldiers are the living proof of our inhumanity, te beluisteren op de LP Prodigal sons. Het is te vergelijken met én van dezelfde kwaliteit als het, ook ooit door Ronnie Drew uitgevoerde, The band played Waltzing Mathilda van Eric Bogle.

The fields of Athenry is gebaseerd op een waargebeurd verhaal tijdens de 19e eeuwse hongersnood. Lord Trevelyan had  uit Amerika een voorraad graan meebracht die echter te hard bleek om te malen, dus voor de consumptie ongeschikt. De locale bevolking dacht hier echter anders over en plunderde het pakhuis. De betrokkenen, waaronder Michael uit het lied, werden gearresteerd en gedeporteerd naar Australië. Waarom het publiek tijdens de uitvoering van Paddy Reilly uitbundig met de armen zit te zwaaien (ik waan me even bij een optreden van Frans Bauer), vind ik onbegrijpelijk en Reilly stimuleert het nog ook. Het stoort mij net zo als het eindeloze meeklappen en -stampen, vooral tijdens de Nederlandse concerten van The Dubliners, bij elk up tempo nummer of instrumental.

John Sheahan is een heel veelzijdig muzikant, speelt geweldig viool, tinwhistle en mandoline, zowel in de begeleidende rol als solistisch in traditionele instrumentals en al jarenlang componeert hij ook zelf tunes. Van de eerdergenoemde plaat Prodigal sons schreef hij het imponerende titelnummer. Ook van zijn hand is de Marino Waltz, geïnspireerd op de wijk in Dublin waar hij opgroeide en waar nu een - naar het schijnt - prachtig casino is verrezen. Ter gelegenheid daarvan schreef hij, in opdracht, Marino Casino. Eamonn Campbell, de producer die inmiddels ook alweer jaren met The Dubliners op het podium staat, begeleidt hem met een mooie gitaarpartij.

Gaan we nog even terug naar Luke Kelly, de man die zo veel politieke en sociaal geëngageerde songs vertolkte en het altijd opnam voor de underdog, de werkende klasse. Hij zong oude liederen uit de Ierse vrijheidsstrijd, maar ook destijds actuele, zoals Free the people, naar aanleiding van de interneringskampen en natuurlijk The town I loved so well. Na een korte onderbreking maakte Kelly vanaf het begin deel uit van The Dubliners. In 1980 werd bij hem een hersentumor geconstateerd en vanaf 1982 moest Sean Cannon hem regelmatig vervangen. In december 1983 stond hij voor het laatst op het podium en hij overleed, toch nog plotseling, op 30 januari 1984.
 
Luke Kelly was ook altijd de showman van de groep. Ik herinner me nog levendig een optreden tijdens een folkfestival in de Rotterdamse Doelen, waarbij hij tijdens Rocky road to Dublin zijn schoenen uitschopte en op zijn sokken een slipjig danste, tot groot enthousiasme van het publiek. Tijdens zijn verblijf in Engeland, eind jaren '50, was Luke overtuigd socialist geworden en als zanger in niet geringe mate geïnspireerd geraakt door Ewan MacColl. Diens Dirty old town heeft lang op zijn repertoire gestaan en tijdens het jubileumconcert wordt dit herdacht door Paddy Reilly. Daarna volgt nog The wild rover, de grote hit uit 1964, nu dé Ierse standard  maar oorspronkelijk door Luke Kelly uit Engeland meegenomen, waar het in veel verschillende versies bekend is.

Twee toegiften. Natuurlijk zingt Ronnie nog het roemruchte Irish Rover, in 1989 de hitlijsten ingezongen samen met The Pogues, en tenslotte leidt Paddy de samenzang in wat wel de Dublin Anthem mag worden genoemd, Molly Malone oftewel Cockles and Mussels. Misschien, net als The wild rover en Whiskey in the jar verworden tot kampvuurliedje, maar toch ook onlosmakelijk met The Dubliners verbonden.

Intussen is het 2008 en The Dubliners hebben nog steeds een volle agenda. Paddy Reilly is in 2005 naar de VS verhuisd en vervangen door Patsy Watchorn, voormalig lid van The Dublin City Ramblers.

the dubliners
The Dubliners anno nu

In oktober van dit jaar geven ze weer een serie concerten in Nederland. Ik zal daar niet bij zijn, ik heb genoeg aan mijn oude LP's en CD's én aan deze prachtige DVD.
The Dubliners zijn van onschatbare waarde omdat ze er, naar mijn mening als enige, in geslaagd zijn de (Ierse) folk populair te maken voor een groot publiek, met traditionele songs en instrumentals en met een breed scala aan, veelal geëngageerd nieuw repertoire. Daarbij is het altijd volksmuziek gebleven, in de ware zin van het woord: laagdrempelig, eenvoudig, vakkundig maar zonder ingewikkelde arrangementen, en uit het leven gegrepen. Met hun muziek hebben ze de weg gebaand voor talloze folkgroepen in en buiten Ierland. Met hun repertoire en met hun persoonlijke, sympathieke optreden weten ze mij al jarenlang te vermaken, te boeien én te raken.

Watch the full moon rising, like a ghost of the sun
Oh, dawn will be more surprising, when a new day has begun
Don't give up till it's over, don't quit if you can
The weight on your shoulder will make you a stronger man


Peter Koene

Waarschijnlijk zijn van geen enkele groep zo veel LP's en CD's in omloop als van The Dubliners, ik schat ruim 400. Dat komt omdat het materiaal tussen verschillende platenmaatschappijen verhandeld is en steeds opnieuw op allerlei, vaak goedkope, verzamelalbums uitgegeven. Misschien gebeurde dit buiten de groep om, aan de populariteit van The Dubliners heeft het zeker bijgedragen. Het aantal officiële albums, voornamelijk LP's, bedraagt een stuk of 30, de circa 8 live-platen meegerekend, waarop meestal voornamelijk eerder opgenomen werk te horen is. Een waardevolle, geannoteerde discografie is te vinden op www.dgdclynx.plus.com/music/dublin12.html#introduction.

Ik schreef eerder over The Dubliners, voor wie het nog eens op wil zoeken, in JanViool nummer 72 van september 1986. En over Luke Kelly in New FolkSounds nummer 60 van december 1998.

Er is een Nederlandse site over de groep: www.thedubliners.tk/ en ook op wikipedia staat de nodige informatie: en.wikipedia.org/wiki/The_Dubliners.

Op YouTube kun je verschillende oude en recente opnamen vinden.

Het in dit artikel vermelde interview met Ronnie Drew is terug te zien op www.rte.ie.

Tal van artiesten, waaronder Bono, Shane McGowan en Sinead O'Connor,  hebben onlangs meegewerkt aan een hommage: The ballad of Ronnie Drew. Kijk naar een live uitvoering hiervan op YouTube.

Er is een mooie documentaire gemaakt over Luke Kelly. Die kun je terugzien op of downloaden van video.google.com.