- door Henk -
Wat zou het zonde zijn als subsidieperikelen het Brugges Festival nekken. Het festival blinkt al 19 edities uit in sfeervolle klasse-concerten, zoals afgelopen weekeinde dat van de Britse zangeres June Tabor. Haar majestueuze kippevel-pleidooi vóór liefde en tégen oorlog sloeg in als een bom. Ze had het moment niet beter kunnen kiezen, 11 november: ‘Wapenstilstand', de dag waarop Vlaanderen nog altijd het einde van de Eerste Wereldoorlog herdenkt, de honderdduizenden doden die er in de loopgraven van de Westhoek vielen.


Minister Anciaux heeft de subsidiekraan, goed voor 100.000 euro, dichtgedraaid. Organisator Jo Van Driessche laat zich echter niet uit het veld slaan: ‘Het wordt zeker moeilijker, maar we hebben de eerste tien jaar ook zonder subsidie gedraaid, dus...' Bovendien gloort er aan de horizon mogelijk een projectsubsidie. Uitsluitsel volgt in januari.

Als een Brugse schepen (wethouder) zich openlijk afvraagt of het festival zich ‘in het veranderend landschap niet moet herprofileren' gaat hij voorbij aan de eigenzinnigheid die de organisatie al jaren siert. Van Driessche volgt ongeacht trends en politieke druk gewoon zijn eigen smaak en geweten, met als bonus groot respect voor zowel een luisterbereid publiek als voor de muzikant. Hij gaat voor de betere folk en wereldmuziek. ‘Onbekend maakt onbemind' ontbreekt daarbij in zijn vocabulaire.

De Brugse schepen zou zich moeten realiseren dat het festival wél oog heeft voor veranderingen in het muzieklandschap. Dat het festival daarbij niet met alle winden meewaait om de zalen vol te krijgen, verdient juist extra krediet in plaats van tegenwind. Van verondersteld purisme is ook niet echt sprake, hoewel dát het publiek kennelijk ontgaat. Anders valt niet te verklaren dat het vernieuwend samenwerkingsproject van de Vlaamse avantgardisten Troissoeur en Aranis nog niet eens een halfgevulde Stadsschouwburg trekt en dat Aurélia's ongemeen boeiende speelse escapades krap tachtig man naar De Biekorf lokken...


Op voorhand contrasteerde vrijdag op de openingsavond het avantgardisme van Troissoeur en Aranis wellicht teveel met het gypsie-geörienteerde tweede programma-onderdeel van Bratsch, om een-en-hetzelfde publiek te boeien. Een aantal jaren terug was Bratsch naar mijn smaak commercieel weggezakt tot een soort Dubliners van de gipsy, nu presenteerden ze zich echter avontuurlijker, eclectischer en geïnspireerder dan ooit. Dus hebben de liefhebbers van eigenzinnige folk - die er in België toch genoeg rondlopen - deze avond ten onrechte gemeden.

Troissoeur & Aranis
Op verzoek van het festival hadden de Vlaamse bands Troissoeur en Aranis een gezamenlijk programma van een uur samengesteld. De groepen delen dezelfde liefde voor avantgarde maar putten uit verschillende idiomen. Grofweg bront Troissoeur uit rock en folk, en Aranis uit kamermuziek en folk. Vrijwel alle composities zijn van de hand van contrabassist Joris Vanvinckenroye die in beide groepen een spilfunctie vervult.

Het zijn dus geen vreemden voor elkaar. Zo vervulde Troissoeur-zanger Edwin Vanvinckenroye (broer van) op het debuutalbum van Aranis al eens de vocalen in het indrukwekkende magnum opus Zilezi. Waar kon dit concert dus beter mee openen dan met dat ruim een kwartier durende nummer. Het venijnige van de vier van Troissoeur en het lyrische van septet Aranis, alles smelt als vanzelf ineen: warme piano, dwarsfluit, gitaargetokkel, accordeon, violen, stuwende contrabas, overstuurde elektrische gitaar, gesampelde (?) stemmen en geëxcalteerde leadzang. Van dromerig verstild tot ongepolijst raggend. Van sereen tot sinister. Van twinkelende jubel tot roerend drama. Onvermijdelijk toewerkend naar een geladen climax waarbij bombast ter nauwernood wordt vermeden.

De twee groepen spelen ook enkele stukken afzonderlijk: Aranis als een doorgegroeid Flairck, Troissoeur poppiër preluderend op haar volgende cd. Uiteindelijk groeien ze weer samen naar een Wagneriaanse geladenheid met theatrale zang, ploffende grote trommen, dansende strijkstokken, grovende snaren, en een bijna in tweeën gebeukte piano. Fantastisch; een soort filmmuziek die je inbeeldingsvermogen uitdaagt.

Bratsch
Het vanuit Frankrijk opererend Bratsch (gitaar, viool, accordeon, klarinet en contrabas) neemt me mee op melancholieke zwerftochten die voeren van het Mediterrane gebied tot het Middenoosten en Oost-Europa. Akoestische klanken uit vele windstreken vloeien - soms improviserend - samen. De yiddische zang van violist Bruno Girard gekoppeld aan zijn motoriek als een ingezakte Paul-van-Vliet-met-gleufhoedje, is van een ontroerende schoonheid; de jazzy improvisaties en circular breezing van klarinettist Nano Peylet krijgen een open doekje. De mompelende zang van Dan Gharibian kan me minder bekoren dan zijn strak stuwende Django-gitaarspel. Hoewel zijn leadzang in een Azerbeidjaans á capella stuk (enkel de accordeon versterkte de drone van de vier overige stemmen) me later naar de keel grijpt. Het vervolg - een solo op klarinet die klinkt als een duduk - is zo mogelijk nog beklemmender.

Myrddin
Het gitaarspel waarmee Myrddin De Cauter zijn eigenzinnige kijk op flamenco tot leven brengt, laat zich 't best omschrijven als acrobatie op de zes snaren. Negen vingers zijn nagenoeg continue in de weer. Enkel een duim bevindt zich aan de achterkant van de hals. Met alle vingers van de ene hand brengt hij de snaren tokkelend, plukkend of aanslaand in beweging. Met vier vingers van de andere hand wisselt hij niet enkel tal van grepen af, maar hamert hij ook op de snaren als ware het de hamertjes in het binnenwerk van een piano. Zo weet-ie minimaal 7 (het kunnen er zelfs meer geweest zijn, de tel was moeilijk bij te houden...) noten per seconde aan zijn instrument te ontlokken. Zoals een balletdanseres op de punten van haar spitzen razendsnel trippelend tot een soepele vloeiende beweging komt, zo vormen de in waanzinnig tempo elkaar opvolgende nootjes een vloeiende melodie. En passant trommelt-ie als percussionist op de klankkast. Razendknap én mooi.

Overigens kent Myrddins spel natuurlijk ook rust en afwisseling. Het ene moment liefkoost hij de snaren fluweelzacht om ze vervolgens vurig vonkenspattend aan te vallen. Los vanuit de pols rammelt hij soms met zijn hele hand over de snaren. Het spel gaat van zwierig tot bijtend, van diep romantisch tot fel. De rumba's, bulerias, soléa en tangos injecteert hij ook met klassieke en jazz-invloeden.

Af en toe blikt-ie verlegen glimlachend de donkere matig gevulde zaal in. Voor de rest is hij gefocust op zijn instrument. Tussen de nummers door wisselt hij in één handomdraai zijn twee gitaren om. Nauwelijks gunt hij zich tijd voor een slokje water. Meestal vergeet hij zijn nummers aan te kondigen. Eigenlijk zit hij er wat eenzaampjes bij daar in z'n uppie op het podium van de theaterzaal van De Biekorf. Hij wordt wel mooi terughoudend uitgelicht in het geel en het rood. Vorig jaar fungeerde de intieme historische Orgelzaal als podium voor de ‘kleine' tussen-de-middag concerten. Ik kreeg er een beetje heimwee naar.

Aurélia
Het trio Aurélia speelt later die zaterdagmiddag in dezelfde zaal, voor eenzelfde klein publiek. De goden zijn Aurélie Dorzée (viool, altviool), Tom Theuns (gitaren, handharmonium en zang) en Stephan Pougin (percussie) niet goed gezind. Tijdens het derde nummer valt de stroom uit. De panne is weliswaar na een minuut of vijf donkerte en stilte verholpen, maar onwillekeurig werkt het door in het concert. Het is ontegenzeglijk boeiend, maar het grijpt net een fractie minder automatisch in elkaar dan tijdens voorgaande uitvoeringen die ik meemaakte. Ondanks alle malleur getuigt hun melange van musette, polska, jazz, folk, klassiek en minimal music ook nu van een aangename speelsheid en groot raffinement. Zo is er weer een mooie emotionele uitvoering van Erik Satie's ‘Gnossienne', en het bewogen solo-stuk ‘Le Grenier' op viool van Dorzée. Spettert Pougin als vanouds met zijn vingers over de bendir, klinkt zijn belletje in ‘Auguste' weer subtiel en draait hij exact op tijd het lachdoosje om in ‘Charleston'. De stem van Theuns klinkt licht theatraal in ‘Festina Lente', lekker gek in ‘Charleston' en Ambrozijn-warm in ‘Tharoul'. Het nieuwe nummer ‘Barbapappa' voert ons via walsende tekenfilmmuziek plots in een ondergronds Duits dertigerjaren cabaret om te eindigen op een Parijs terras. De wet van Murphy volgend schoot jammergenoeg het element van Theuns' gitaar los. In de toegift horen we dat de Aurélia-interpretatie van ‘Stemvlucht' dichtbij het origineel van Ambrozijn blijft...

Quarteto Cedron
Ze mogen dan al 42 jaar bezig zijn, op het Argentijnse Quarteto Cedron (in Parijs zetelend) zit nog steeds niet de sleet. In een warm concert past alles perfect. Fel gitaarspel accentueert het ritme. Bandoneon, altviool en contrabas kleuren melancholisch in. En dat alles heerlijk transparant. Bandoneonist Cesar Strocio is van recentere datum, maar zanger/gitarist Juan Cedrón, altviolist Miguel Praino en contrabassist Carlos Carlsen zijn er al een eeuwigheid bij. De toon van de altviolist is nog steeds prachtig. De innemende zanger/gitarist zingt ook waar dat niet de bedoeling is stilletjes mee. Naarmate het concert vordert zie je hem groeien, deze exponent van de gezongen tango. Met de minuut wordt hij jonger, zijn motoriek levendiger en zijn enthousiasme onstuitbaarder. In de tango's klinkt-ie steeds gekwelder, in de milonga's vuriger. Zijn Franstalige aankondigingen getuigen van (valse?) bescheidenheid.
De bassist heeft voor de zekerheid een hoge barkruk meegenomen uit het ‘Zwarte Huis' tegenover de schouwburg waar ze vooraf lekker hebben getafeld. Tegen het eind van het concert, als hij tijdens een nummer werkloos is, zit hij op die kruk, leunt voorover op zijn contrabas en sukkelt bijna in slaap bij de melancholieke klanken van een prachtig lied met enkel gitaar- en bandoneonbegeleiding.

June Tabor & Band
Terecht is de stadsschouwburg die zaterdagavond nagenoeg volgelopen voor de oude Argentijnen, maar een fors deel zal zeker ook gekomen zijn voor de ongeëvenaarde Britse interpretator June Tabor. Een kleine vrouw begiftigd met groeiend charisma en een grote stem, een diepe warme alt. Het openingsnummers legt iedereen meteen aan haar voeten. Nooit eerder hoorde ik een beklemmender uitvoering van ‘10.000 miles', de traditional die we kennen van onder andere Mary Chapin Carpenter, Stockton's Wing en Eliza Carthy. Elke zin wordt met overtuiging tot in detail gearticuleerd gezongen. Langzaam! Dat wordt nog eens versterkt door een bijzondere timing: voorafgaand en aan het einde van elke zin schept Tabor telkens twee keer zoveel ruimte als normaal. Tussendoor klinkt enkel subtiel pianospel van Huw Warren. De andere begeleiders, stuk voor stuk kanjers luisteren even verbijsterd als het publiek mee. Zij komen later aan bod: Andy Cutting op accordeon, Mark Emmerson op viool en altviool, en Tim Harries op contrabas.

Tabor zingt ‘songs from the heart'. Vijf nummers lang gaat het over de liefde. Ze vertelt erover: ‘Liefde is een gevaarlijk spel. Ook al loopt een liefde stuk, je trapt er altijd weer opnieuw in. Dat is niet iets van de laatste tijd, maar het is altijd zo geweest.' Ter illustratie zingt ze ‘O alas I am in love' uit 1651. Buiten de sfeer vallend vond ik het jazzy uitstapje naar Tom JobimsInsensatez', bekend als ‘How insensitive' van Frank Sinatra.
Na vijf nummers maakt ze de switch naar songs ‘about the war'. Telkens als ze in Vlaanderen is zingt ze er over. Ze werkte immers mee aan de prachtige serie Passendale Concerten over de Eerste Wereldoorlog. En nu, als op deze zaterdag de elfde van de elfde ‘Wapenstilstand' in België wordt herdacht, kan ze er helemaal niet omheen. De stilte waarmee het publiek de restererende drie kwartier het concert ondergaat bevestigt de goede keuze van Tabor.

We horen anti-oorlogsliederen die zelfs teruggrijpen naar eeuwenoude godsdienstoorlogen, of de Boerenoorlog. Natuurlijk maken de nummers over de ‘Grote Oorlog' van '14 tot '18 de meeste indruk, zoals het bekende ‘Will You go to Flanders'. Maar ook minder gekend werk als ‘The lads in their hundreds' van George Butterworth grijpt naar de keel, al was het maar omdat de schrijver die het gedicht uit de The Shropshire lad in 1913 op muziek zette, drie jaar later zelf sneuvelde op het slagveld. Bijzonder vind ik ook de uitvoering die Tabor gaf van het nummer ‘Tyne Cot At Night' van Jim Boyes. Deze zanger van Coope, Boyes en Simpson beschrijft erin zijn gevoelens meteen na zijn eerste nachtelijke bezoek aan het oorlogskerkhof Tyne Cot in de buurt van Ieper.
In het uitgebreide tekstboekje bij de memorabele dubbel-cd Seeds of Peace, Passendale Suite 2, waarop C,B&S dit nummer zingen,  is te lezen: ...Na de première van het 3de Vredesconcert, 27 augustus 1994, keerden we 's nachts terug van Passendale. Bij vergissing reden we langs Tyne Cot. Tijdens de repetitieweek was er geen tijd geweest om er met Jim, Barry en Lester langs te gaan, dan moest dat nu maar. De begraafplaats baadde in een vreemde zilverwitte gloed van de maan. Bijna een uur stonden we met z'n allen zwijgend in de nacht...

De concerten op de afsluitende dag van het Brugges Festival, die van Daithu Rua, Andrea Gerak & Barozda, Rafael de Carmen en Babis Tsertos, kon ik helaas niet bijwonen.

Zie voor foto's van het festival: http://www.bruggesfestival.be/